Afwisselen van contracten bepaalde duur en vervangingsovereenkomsten zonder beperking in de tijd ongrondwettelijk bevonden
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur en vervangingsovereenkomsten zonder een beperking in de tijd in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.
Opeenvolging strikt geregeld
De mogelijkheid om opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur te sluiten, wordt strikt geregeld in de Arbeidsovereenkomstenwet, behoudens onderbrekingen toe te schrijven aan de werknemer of een wettige reden.
Zo voorziet artikel 10bis in een maximumaantal overeenkomsten die opeenvolgend kunnen worden gesloten, waarbij de totale duur 2, dan wel 3 jaar niet mag overschrijden. Wanneer deze voorwaarden niet worden nageleefd, dan geldt het in artikel 10 neergelegde vermoeden dat de opeenvolgende overeenkomsten voor onbepaalde duur zijn aangegaan.
Enkel de werknemer kan dat vermoeden inroepen. De werkgever kan dat vermoeden weerleggen door het bewijs te leveren dat de opeenvolging van overeenkomsten gerechtvaardigd was omwille van de aard van het werk of omwille van andere wettige redenen.
De duur van de vervangingsovereenkomst mag in principe niet meer dan 2 jaar bedragen. Wanneer de termijn van 2 jaar overschreden wordt, dan geldt ook hier het vermoeden dat een overeenkomst voor onbepaalde duur tot stand is gekomen. Hier kan de werkgever het vermoeden niet weerleggen.
Maar niet bij alterneren beide contracttypes
Deze vermoedens waarborgen dan zowel bij opeenvolgende contracten voor bepaalde duur als bij opeenvolgende vervangingsovereenkomsten, dat de werknemer in principe na 2 jaar een zekere vastheid van betrekking kan genieten. Op grond van beide bepalingen worden opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur, respectievelijk opeenvolgende vervangingsovereenkomsten immers verondersteld arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur uit te maken wanneer een duur van 2 (soms 3) jaar wordt overschreden.
Dezelfde waarborg geldt evenwel niet wanneer de werknemer overeenkomsten voor bepaalde duur en vervangingsovereenkomsten onderling afwisselt bij dezelfde werkgever. Dit verschil beoordeelt het Grondwettelijk Hof nu dus als niet redelijk verantwoord.
Wat betekent deze uitspraak nu?
Het Grondwettelijk Hof komt tot de conclusie dat de omstandigheid waarbij de in de Arbeidsovereenkomstenwet neergelegde ‘verboden’ van respectievelijke opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en opeenvolgende vervangingsovereenkomsten niet gelden bij een opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd én vervangingsovereenkomsten strijdig is met de Grondwet. Dit leidt volgens het Hof immers tot een discriminatie tussen enerzijds een werknemer die wordt tewerkgesteld op basis van uitsluitend opeenvolgende contracten bepaalde duur, dan wel uitsluitend opeenvolgende vervangingsovereenkomsten waarvan de totale duur meer dan 2 jaar bedraagt en anderzijds een werknemer die contracten bepaalde tijd en vervangingsovereenkomsten afwisselt waarvan de duur van elk weliswaar minder dan 2 jaar bedraagt maar waarvan de totale duur een periode van 2 jaar overschrijdt. De eerste werknemer wordt dan namelijk beschouwd als zijnde tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, terwijl dat niet het geval is voor de werknemer in de tweede situatie.
Gevolg is nu dat de wetgever in actie moet komen en de Arbeidsovereenkomstenwet op dit punt zal moeten aanpassen. In afwachting van een wetswijziging, kan de rechter alvast in geschillen die bij hem aanhangig worden gemaakt, de maximumduur van 2 jaar toepassen op dit soort situaties van alternerende overeenkomsten.
Bron: GwH, 17 juni 2021, nr. 93/2021.