Elektrische / plug-in bedrijfswagen en thuis laden: extra duiding van de minister van Financiën
De terbeschikkingstelling van een elektrische of plug-in bedrijfswagen gaat vaak gepaard met een werkgeverstussenkomst in de thuis afgenomen elektriciteit voor het opladen van de bedrijfswagen. Er bestaat vooralsnog geen wettelijk kader dat verduidelijkt of deze tussenkomst wel/geen belastbaar voordeel uitmaakt. Onder bepaalde voorwaarden aanvaardt de fiscus deze tussenkomst als belastingvrij. Recent benutte de minister van Financiën een parlementaire vraag om die voorwaarden verder te verduidelijken.
Samenvatting
-
De terbeschikkingstelling van een thuislaadpaal genereert op zich geen belastbaar voordeel alle aard indien ze een onderdeel vormt van de terbeschikkingstelling van een bedrijfswagen.
-
Opdat een werkgever de thuis afgenomen elektriciteit voor het opladen van een bedrijfswagen belastingvrij kan terugbetalen, is niet vereist dat het laadpunt ter beschikking gesteld wordt door de werkgever.
-
Wel geldt als voorwaarde dat de afgenomen elektriciteit verifieerbaar is en de terugbetaling gebeurt aan de hand van de werkelijke elektriciteitskosten. Een terugbetaling aan de hand van bijvoorbeeld de gemiddelde marktprijs zoals vastgesteld door de CREG, kan volgens de FOD Financiën dus niet.
-
De voorwaarden van de RSZ zijn op bepaalde punten soepeler. Maar ook de RSZ aanvaardt geen terugbetaling op basis van een forfaitaire kWh-prijs, ook niet de gemiddelde marktprijs zoals vastgesteld door de CREG.
Situering
De terbeschikkingstelling van een elektrische of plug-in bedrijfswagen gaat in realiteit vaak gepaard met een beleid waarbij de werkgever thuis ‘getankte’ elektriciteit terugbetaalt. Omdat de meeste woningen vandaag nog niet beschikken over een laadpaal en omdat normale huishoudelijke stekkeraansluitingen te weinig laadvermogen kunnen leveren, stellen talloze werkgevers hierbij, naast een laadkabel, ook een laadpunt ter beschikking van de werknemer.
Het lot van zowel de terugbetaling van deze afgenomen elektriciteit als van de terbeschikkingstelling van een thuislaadpaal op fiscaal vlak en op het vlak van RSZ-bijdragen, wordt niet geregeld in de wetgeving. Naar aanleiding van een parlementaire vraag van 2021 verduidelijkte de minister van Financiën dat deze terbeschikkingstelling, binnen de context van een elektrische bedrijfswagen, geen bijkomend belastbaar voordeel betekent. Onder bepaalde voorwaarden vormt ook de tussenkomst van de werkgever in de ermee afgenomen elektriciteit geen bijkomend belastbaar voordeel.
Op 26 oktober 2023 werden extra parlementaire vragen gesteld, die de minister benutte om deze voorwaarden verder te verduidelijken. We bespreken deze en maken van de gelegenheid gebruik om aansluitend ook de zienswijze van de RSZ mee te geven.
Thuislaadpaal moet niet noodzakelijk de eigendom zijn van de werkgever
Een eerder antwoord van de minister in 2021 liet uitschijnen dat de terbeschikkingstelling van een laadpaal een voorwaarde is opdat de terugbetaling van thuis afgenomen elektriciteit voor de werknemer belastingvrij blijft.
De minister verduidelijkt nu dat het laadpunt niet noodzakelijk ter beschikking gesteld moet worden door de werkgever. De thuislaadpaal mag bijgevolg perfect eigendom zijn van bijvoorbeeld de werknemer of de huurbaas. Ook het laadpunt dat ter beschikking gesteld werd door de werkgever van de partner/echtgenoot van de werknemer of door de voormalige werkgever van de werknemer komt in aanmerking (voor zover voldaan is aan alle overige voorwaarden).
De andere voorwaarden blijven gelden
Opdat de terugbetaling van de thuis ‘getankte’ elektriciteit belastingvrij is voor de werknemer, moet voldaan zijn aan volgende voorwaarden:
- De werkgever stelt een elektrische/plug-in hybride bedrijfswagen ter beschikking (het belastingvrij karakter van een werkgeverstussenkomst in de afgenomen elektriciteit en van de thuislaadpaal geldt dus enkel binnen de context van een bedrijfswagen).
- De van toepassing zijnde car policy voorziet in de terugbetaling van de elektriciteit.
- Via het laadsysteem kunnen de laadkosten voor het thuis opladen van de bedrijfswagen op een verifieerbare wijze worden vastgesteld (bijvoorbeeld via een communicatiesysteem gelieerd aan het laadpunt of via een tussenteller).
- De terugbetaling door de werkgever heeft uiteraard uitsluitend betrekking op de elektriciteit getankt voor het opladen van de door hem ter beschikking gestelde bedrijfswagen. Deze terugbetaling moet gebeuren op basis van de werkelijke elektriciteitskosten. Een terugbetaling op basis van een forfaitair kWh-tarief, bijvoorbeeld de gemiddelde kWh-marktprijs zoals berekend door de CREG, kan dus niet.
Of een werkgever rekening moet houden met thuis opgewekte elektriciteit, is vooralsnog onduidelijk. In 2023 bleef de minister op de vlakte toen hij de gelegenheid kreeg om duiding te geven bij dit vraagstuk.
De terugbetaalde elektriciteit moet overigens niet vermeld worden op de fiscale fiche van de werknemer, ook niet onder de rubriek van terugbetaalde kosten eigen aan de werkgever. Ter volledigheid: de terugbetaling moet wel op de individuele rekening vermeld worden.
Al deze voorwaarden moeten zijn vervuld opdat de thuis afgenomen elektriciteit belastingvrij terugbetaald kan worden door de werkgever. In geval van bijvoorbeeld een bestaand laadpunt zonder een verificatiemogelijkheid van de afgenomen elektriciteit, moet dus alsnog een nieuw laadpunt geïnstalleerd worden.
En de RSZ?
De RSZ verduidelijkte al dat het laadpunt niet noodzakelijk ter beschikking gesteld moet worden door de werkgever, en aanvaardde dus al langer terugbetalingsregelingen waarbij het thuislaadpunt de eigendom van de werknemer is.
Net zoals de fiscus verzet ook de RSZ zich tegen een terugbetaling op basis van een forfaitair kWh-tarief. Ook voor de RSZ moet de afgenomen elektriciteit terugbetaald worden aan de hand van de effectieve kWh-prijs die de werknemer betaalt aan zijn leverancier. Een terugbetaling aan de hand van bijvoorbeeld de gemiddelde marktprijs, zoals bijvoorbeeld berekend door de CREG, wordt niet aanvaardt. De RSZ aanvaardt een terugbetaling aan de hand van de kWh-prijs van het leveringscontract van de werknemer, waarbij desgevallend rekening gehouden mag worden met de impact van het capaciteitstarief. De RSZ verduidelijkte reeds dat zelf opgewekte elektriciteit geen impact heeft op de kWh-prijs die de werkgever moet hanteren. Ook de zelf opgewekte elektriciteit wordt dus vergoed aan de hand van het kWh-tarief van de leverancier van de werknemer.
In tegenstelling tot de fiscus eist de RSZ geen meting van de effectief afgenomen elektriciteit. De RSZ aanvaardt ook een terugbetaling op basis van een forfaitair verbruik. De berekening van deze forfaitair bepaalde kWh-prijs moet wel statistisch gefundeerd zijn op basis van de reële uitgaven die een representatieve periode dekken, en moet telkens opnieuw gebeuren als er een wijziging in de gebruiksgewoonten voordoet. Nu, aangezien de fiscus zo’n forfaitaire regeling niet aanvaardt, oogt het alternatief van een forfaitaire vaststelling weinig attractief.
In tegenstelling tot de fiscus eist de RSZ evenmin de aanwezigheid van een car policy met daarin het engagement tot terugbetaling van de elektriciteit.
Bronnen :
- Kamer, Integraal verslag – Commissie voor de Financiën, 2022-2023, CRIV 55 COM 1162 d.d. 19.07.2023, blz. 26
- Kamer, Vragen en Antwoorden, 2022-2023, QRVA 55/124 d.d. 29.11.2023, blz. 143
- Antwoorden RSZ, Directie Reglementering